Als hij 's avonds naar bed gaat, zwaait hij naar Fiona: "Dag nona.
Slapen."
Zo schattig!

En 's morgens wijst hij de tandenborstels aan:
"poetsen poetsen poetsen, nona."

Zo langzamerhand komen er steeds meer zinnetjes van twee woorden:
Dag nona
Nona hawe (fiona halen)
Siepie tafel
Siepie boven (op het stapelbed)
Goene aan (schoenen aan)
soffe aan (sloffen aan)
dinken mag (mag ik drinken)

Het woord mag is een hele belangrijke. Hiermee geeft Luca aan dat hij
iets wil hebben, hij vraagt dus of je het wil aangeven, of hij vraagt of
iets wel mag. Dan pakt hij de puzzel en vraagt: mag? Als je dan zegt dat
het niet mag, begint hij te drammen: mag! mag! mag! en te huilen.

Woordjes die hij ook kent:
Boven
Sijntjes (rozijntjes)
dinke
beke
koeka
bad
haas
muis
peente (speentje)
deke
auto
tafe
goene
sokke
soffe
voete
hante (handje)
hoof (hoofd)
neus
oor
dop
poetse
pot (kapot)
appe
naan (banaan)
ham (hapje)
poes
paajt
aap
falle (gevallen)
pakke
tampe (stampen)